Hechting

Hechtingsonveiligheid

Je hebt te weinig aandacht en zorg ontvangen in je vroege kinderjaren, waardoor je nu als volwassene geen basisveiligheid ondervindt, alsmede geen basisvertrouwen.

Op deze manier heb je geen veiligheid leren ervaren, minder vertrouwen opgebouwd, en je bent je minder, of angstig gaan hechten. Het zou kunnen, dat je een allemansvriend geworden bent, en je nu in je volwassen leven alleen nog maar oppervlakkige kontakten aangaat, omdat je je onveilig voelt. Je probeert te vermijden, dat je getroost of aangehaald wilt worden, omdat je dit nooit gewend bent geweest. Je durft nog steeds je gevoel niet te laten zien en sluit je daar helemaal voor af. Een kind dat niet in staat was om zich veilig te hechten aan zijn ouders in de vroegere jeugd, ontwikkelt manieren om zich door zijn jeugd heen te helpen. Deze manieren blijken echter schadelijk te zijn als het kind dit model aanneemt voor al zijn significante relaties.

Bij kinderen met een hechtingsstoornis zijn een aantal clusters van hechtingsbeschadigde gedragingen te zien.Deze zijn als volgt benoemd: klamperig-eisend, rebellie, parentificatie, superster, meegaande robot, onverschillig-koel.

Hechtingsstoornis

Hechting is een wederkerige en diepgaande emotionele en fysieke relatie tussen een kind en zijn ouder. Hechting vereist de fysieke en emotionele beschikbaarheid van zowel kind als ouder. Hechting is de basis voor alle latere relaties en kan veilig of beschadigd zijn. Een kind kan door bepaalde omstandigheden een trauma oplopen, waardoor een hechtingsbeschadiging ontstaat: een blijvend patroon van angstige en/of vervormde hechtingsgedragingen, die de mogelijkheden van het kind verstoort om bevredigende relaties met anderen aan te gaan. In eerste instantie gaat dat om de relatie met de ouders, later breidt dit zich uit tot alle relaties, zowel de vriendschappelijke als de meer intieme.

Hechtingsveiligheid

Met een veillige hechting keert het kind zich naar zijn ouders voor hulp, geborgenheid en verzorging. Alleen al de fysieke nabijheid van een ouder kan een gespannen kind geruststellen.

Het kind vindt de gezamenlijke intieme en liefhebbende relatie prettig en reageert hierop.

Het kind ontwikkelt nieuwsgierigheid naar zijn omgeving en ontwikkelt bovendien het verlangen en de mogelijkheden om deze omgeving te onderzoeken. Door deze onderzoeking ontwikkelt het kind een gevoel van competentie en beheersing, terwijl het kind weet dat het kan terugkeren naar de veiligheid die zijn ouders het kind kunnen bieden op het moment dat de spanningen even te groot worden.

Een veilig gehecht kind reageert op verlies of verstoring van een significante relatie met woede, acuut verdriet, huilbuien, angst en opstandig gedrag. Het kind kan pogingen tot troost afweren, kan op zoek gaan naar de ‘’verloren’’ ouder en ervaart een intens verlangen naar diens aanwezigheid. Het kind kan teruggetrokken en lethargisch zijn en de intensiteit van deze gedragingen wordt hoger als tijd verstrijkt.

Een afgesneden eerste hechting kan voor een veilig gehecht kind betekenen dat het zich daarna angstig hecht aan anderen.

Hechtingsverstoring

Angst overheerst alles. Het kind is bang dat zijn ouders er niet meer zullen zijn of niet meer op dezelfde manier als het kind weggaat. Hoewel het kind geen enkele bevrediging vindt, in hoe zijn ouders met het kind omgaan, biedt het toch een bepaalde zekerheid. Het wegvallen van die zekerheid moet voorkomen worden, dus bllijft het kind in de buurt en wordt zijn afhankelijkheid van de ouders nog sterker bevestigd. Het kan niet zijn omgeving onderzoeken op het kind zijn eigen manier en spel is vluchtig en zonder plezier.

Het kind kan op deze wijze geen onderzoeksdrang en –mogelijkheden ontwikkelen, waardoor het kind geen gevoel van competentie en beheersing krijgt. Nu houdt niet alleen de angst voor onzekerheid het kind binnen, maar ook het feit dat het niet wil en niet kan spelen. Dit alles zorgt ervoor, dat het kind zichzelf niet op een gezonde manier kan beschouwen.

De gevoelens van het kind over zichzelf hangen af van de mate van zekerheid, die het kind op het moment voelt, maar die het kind zichzelf niet kan bieden en dus konstant afhangt van impulsen van buitenaf, zonder, dat het kind het gevoel heeft dat het daar invloed op uit kan oefenen.

Het kind kan bij verlies van (één van) de ouders uiterlijk reageren met: wat kan mij het schelen, maar zal in ieder geval zijn angstige gedrag verhevigen, waardoor het gedrag nog krampachtiger, zeurderiger en veeleisender wordt. Het kind zal verzorgende aandacht opslokken, maar zich slechts minimaal tevreden of gerustgesteld voelen.

Het herstellen van een verstoorde of beschadigde hechting is mogelijk, maar kan een zeer ijzig proces zijn.

Hoe oprecht en intens ook, liefde alleen is niet genoeg om goed te maken wat het kind in zijn vroege kinderjaren heeft geleerd, namelijk: dat het kind er niet op kan vertrouwen dat anderen zijn behoeften zullen vervullen.

Als de situatie zich dan eindelijk lijkt te verbeteren tot het punt dat het kind meer plezier in de relatie krijgt, dan zullen tegelijkertijd gevoelens van kwetsbaarheid en verlies van grenzen mee naar boven komen, zodat het kind een hechtingscrisis zal meemaken, waardoor het hele proces vernietigd wordt.

Het kind gelooft, dat het de positieve gevoelens die samengaan met een wederzijdse hechting niet verdient en dat het slechts een kwestie van tijd zal zijn alvorens het kind er teleurgesteld in zal worden of wederom in de steek gelaten zal worden.

Het negatieve gedrag is bedoeld om een crisis voor te zijn en de spanning te breken!