Depressie
Je bent depressief als je al minimaal 2 weken neerslachtig bent, je nergens zin of plezier meer in hebt.
Een depressieve periode kan variëren van een paar maanden tot een jaar of zelfs langer. Dit leidt vrijwel altijd tot problemen op het gebied van relatie, werk en sociale activiteiten.
Je ziet op tegen de dag, je voelt je onrustig en gespannen. Concentratieproblemen, verminderde interesse, moe, slaapproblemen, problemen met eten, hoofdpijn en geen zin in vrijen, gauw geïrriteerd, verdrietig, hopeloos, leeg, alleen en in de put. Je kunt het piekeren niet stoppen. Je denkt heel negatief over jezelf, je schaamt je en voelt je schuldig, ondanks dat velen je proberen op te beuren. Je hebt gedachten over je leven willen beëindigen, je zegt het zelfs hardop.
De depressie kan ook meerdere oorzaken hebben, bijvoorbeeld: een erfelijke aanleg, te weinig zelfvertrouwen, sterk plichtsgevoel, geen nee kunnen zeggen, een pessimistische inslag en slecht tegen kritiek kunnen. Eveneens kunnen jouw nare en traumatische ervaringen van invloed zijn, welke jij ervaren hebt met je psychisch zieke ouder(s). De problemen op je werk kunnen er eveneens mee te maken hebben, je relaties, het moederschap etc.
Psychose
Een psychose is een psychiatrisch toestandsbeeld (een syndroom), waarbij de patiënt het normale contact met de – door zijn omgeving ervaren – werkelijkheid kwijt is. Bij een psychose spreekt men van positieve en negatieve symptomen, positieve symptomen zijn symptomen die bij mensen zonder psychose niet voorkomen en negatieve symptomen zijn gedragspatronen die bij mensen zonder psychose wel voorkomen. Positieve symptomen kunnen zijn:
Wanen – Het koesteren van denkbeelden die niet overeenkomen met algemeen geaccepteerde opvattingen en/of ideeën waarvan de patiënt niet af te brengen is met logisch redeneren. Vaak, maar niet altijd, is er ook sprake van paranoia: achtervolgingswaan, zich inbeelden dat er overal camera’s of microfoons verstopt zitten, dat er complotten zijn of dat de persoon in kwestie gezocht wordt door de politie of internationale veiligheidsdiensten.
Hallucinaties – Het waarnemen van zaken die er niet zijn (zoals stemmen in het hoofd, beelden, geuren, of zelfs aanrakingen)
Verward denken – Over en weer begrijpen psychotici en hun omgeving elkaar niet doordat het denkproces veranderd is door de psychose (chaotisch, te langzaam, te snel). Het gedrag van de patiënt is door zijn omgeving vaak niet meer te plaatsen (en vice versa). De gedachtenstop (waarbij de patiënt ervaart dat zijn gedachten plotseling volledig stoppen; “Mijn hoofd is leeg”) wordt meestal als een ernstige vorm van een denkstoornis gezien, die op een slechte prognose zou duiden.
Verward spreken en schrijven – Zelfs als de gedachten van de patiënt nog coherent zijn, kan hij problemen hebben deze in taal te uiten. Soms uit zich dit in gehaast spreken, vreemde woordkeuzen of het gebruik van neologismen. Bij grotere verwarring kunnen ook verschijnselen als echolalie, palilalie of glossolalie optreden.
Verstoorde emoties, de emoties van een patiënt kunnen flink verstoord zijn, een patiënt kan bijvoorbeeld versterkte emoties ervaren of juist totaal niet kloppende (bij de situatie) emoties zoals lachen op een begrafenis. Ook kan het zijn dat een patiënt schijnbaar zonder reden ineens emotioneel wordt: hij/zij begint bijvoorbeeld spontaan te huilen
Negatieve symptomen kunnen zijn: Weinig spreken, een gebrek aan initiatief tonen, een verstoord dag/nacht ritme (o.a. omdraaien van het ritme), het hebben van weinig energie, een gebrek aan het maken van gebaren, een vlakke gezichtsuitdrukking hebben of zich terugtrekken. Vaak duidt het opkomen van de negatieve verschijnselen, of beter gezegd het verdwijnen, bij mensen die een psychotische gevoeligheid hebben op een beginnende psychose, behandeling in dat stadium, of het wegnemen van de oorzaken (stress oorzaken of bv drugs gebruik) kunnen de werkelijke psychose voorkomen.
Wie krijgt het?
De symptomen van een psychose (vooral de hallucinaties of de wanen) zijn vooral bekend bij schizofrenie en andere psychiatrische ziektebeelden zoals een bipolaire stoornis type I. Maar in feite kan iedereen een psychose krijgen onder zeer extreme omstandigheden zoals oorlog en mishandeling.
Er zijn diverse psychoses, zoals de zwangerschapspsychose of de postnatale psychose, veroorzaakt door grote hormonale schommelingen en slaapgebrek. Ook kan men een psychose krijgen door drugsgebruik. Bij een alcoholvergiftiging kan ook een psychose optreden, meer bekend onder de naam delirium. Soms krijgt een persoon een psychose na een ernstige depressie of burn-out. Toch kan men zeggen dat een psychose niet iets is dat je ‘normaal’ gesproken zomaar kunt krijgen. De meeste mensen krijgen ondanks de meest extreme omstandigheden (vluchtelingen uit een oorlog) geen echte psychose, maar hooguit dissociatie en angstaanvallen. Maar een kleine groep mensen krijgt bij relatief weinig externe factoren (verlies van baan, echtscheiding, verhuizing) toch een psychose. Waarschijnlijk heeft dit met aanleg te maken: een te weinig of te veel voorkomen van stoffen in de hersenen.
Wat is het?
Soms is de aanloop naar een psychose heel langzaam, maanden. En soms snel.
Iedereen kent het fenomeen dat na het horen van een ernstig bericht (overlijden van een dierbare) of na een ernstig auto-ongeluk etc, men even ‘van de wereld’ is. Men ervaart de wereld anders.
De mens ervaart de wereld altijd subjectief, maar heeft normaal gesproken het rationele deel van de hersenen nog om zaken te relativeren en in context te plaatsen. Als je een slecht humeur hebt lijken alle mensen op straat lelijk. Als je vrolijk bent ziet de wereld er ook vrolijker uit. Maar bij een psychose wordt de waarneming van de buitenwereld helemaal gekleurd en niet meer gerelativeerd door de ratio. Uiteindelijk staat men tijdelijk los van de realiteit. Er is niet echt een verschil meer tussen jezelf en de rest van de wereld. Een typisch voorbeeld van een psychose is bijvoorbeeld dat je denkt dat personen op de tv tegen jou praten, dat reclames een speciale boodschap aan jou laten zien, dat de buren jou steeds in de gaten houden etc.
Soms is de situatie niet zo duidelijk en verandert een burn-out of depressie langzaam in een psychose. Het is een glijdende schaal, een grijs gebied tussen dissociatie (van de wereld zijn) dat iedereen wel kent, en de totale psychose waarbij je dingen ziet die er niet zijn. Er zijn vele gradaties hier tussenin.
Sommige mensen weten van zichzelf niet dat ze een psychose hebben (gehad), terwijl anderen zelfs tijdens de psychose weten dat ze dingen zien die er niet kunnen zijn, en zichzelf aanmelden voor opname.
Behandeling
Psychosen worden doorgaans behandeld met antipsychotica zoals dopamineblokkers die bekend staan om hinderlijke bijwerkingen die de motoriek storen, energie wegnemen, afvlakken en initiatief wegnemen. Gebrek aan medicatietrouw kan een probleem zijn bij behandeling van een psychose. Antipsychotica moet vaak bij manisch depressieven of schizofrenen levenslang geslikt worden, terwijl de patiënt geen psychoseverschijnselen meer ervaart. Veel patiënten kunnen na een behandeling af met een lage dosis antipsychotica, sommigen zelfs zonder. Sommige patiënten zijn van mening dat hem/haar niets mankeert; het is de rest van de wereld die raar doet. Zodra de medicatie gestopt wordt komt bij sommigen de psychose terug, en meestal heviger.
Daarentegen voelen anderen juist de psychose lang van te voren aankomen. Zij hebben al eerder een psychose gehad en herkennen de symptomen. Een volgende psychose kan eenvoudig voorkomen worden door op zo’n moment een lage dosering antipsychoticum te nemen.
Een psychose is schadelijk voor de hersenen, het kan wel een half jaar duren voor de persoon weer een boek kan lezen. Tijdige behandeling kan langdurig ziekteverzuim voorkomen of mensen behouden voor de arbeidsmarkt.
De geschiedenis wijst uit dat mensen met ‘flexibele hersenen’ tegelijk ook juist degenen zijn die hun voetsporen nalaten in de kunst en wetenschap doordat zij verbanden kunnen leggen die anderen niet zien.
Men zou mensen die gevoelig zijn voor psychosen kunnen vergelijken met diabetici. Bij suikerziekte wacht men ook niet net zolang tot iemand bewusteloos in het ziekenhuis ligt, en dient men pas daarna insuline toe. Zo zou men antipsychotica ook kunnen zien: er is een teveel van een stofje (dopamine) in de hersenen en men kan het voelen aankomen. Het is zaak om dan op tijd het middel te nemen.
Schizofrenie
Schizofrenie (gespleten geest; σχίζω schizo, φρενός phrenos) is een ernstige psychische aandoening die in verschillende vormen en gradaties voorkomt en zich meestal openbaart tussen het 15de en 30e levensjaar. Het is dus een aandoening die vooral jonge mensen treft. Van elke honderd personen zal de ziekte zich bij gemiddeld één ontwikkelen. Dat wil zeggen dat er in Nederland ongeveer 160.000 mensen aan schizofrenie lijden. Een belangrijk kenmerk is dat er tijdens het verloop van de ziekte minimaal eenmaal een psychotische episode is opgetreden. Doorgaans komen deze episoden vaker voor. Ze gaan gepaard met een afwijkende beleving van de werkelijkheid, resulterend in onlogische gedachtenpatronen, wanen, hallucinaties en in wisselende mate emotionele, denk- en gedragsstoornissen. Vroeger werd voor deze aandoening ook de term dementia praecox (=dementie op jonge leeftijd) gebruikt. Inmiddels is de terminologie belangrijk verfijnd.
Het woord schizofrenie betekent letterlijk “gespleten geest”. Deze vertaling heeft tot nogal wat misverstanden rond schizofrenie geleid. Mensen die aan de ziekte lijden, hebben immers géén gespleten geest of hersenen die gespleten zouden functioneren. Ook is inmiddels bekend dat deze mensen géén gespleten persoonlijkheid hebben; ze bestaan niet uit meerdere, verschillende personen. Schizofrenie wordt namelijk vaak verward met dissociatieve identiteitsstoornis. De gespletenheid bij schizofrenie uit zich niet, zoals vaak wordt gedacht, in een meervoudige persoonlijkheid, maar in een beeld waarbij de samenhang in het denken, tussen waarneming en gedachten en tussen emoties en gedachten in ernstige mate is afgenomen, althans voor anderen minder goed invoelbaar is.
De oorzaak is altijd onderwerp geweest van vele speculaties, en ook tegenwoordig zijn de boeken hierover nog lang niet gesloten. Vrij algemeen wordt tegenwoordig toch wel verondersteld dat het een hersenziekte is op basis van een lichamelijke afwijkingen in de hersenen. Erfelijkheid speelt een belangrijke maar niet uitsluitende rol. Mogelijk bestaat er een genetische verwantschap tussen schizofrenie en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Vooral in de laatste jaren (2000-2005) is er een duidelijke link ontdekt met de werking van ten minste vijf verschillende genen. Ook bij eeneiige tweelingen (die dezelfde genen hebben) bestaat echter geen volledige concordantie (d.w.z. als de ene helft van een tweeling het heeft, heeft de andere het in 50-70% ook, maar niet 100%), wat een aanwijzing is dat ook de omgeving naast de erfelijkheid een rol moet spelen in het ontstaan van de ziekte.
Onbehandeld is schizofrenie een ernstige ziekte die tot veel lijden (bij patiënt en omgeving) en invaliditeit aanleiding geeft
Bipolaire stoornis
Een bipolaire stoornis is een stoornis die wordt gekenmerkt door wisselende stemmingen, dan weer manisch of hypomaan, dan weer depressief. De manische periode is het tegenovergestelde ofwel de tegenpool van een depressieve periode, vandaar de term bipolair.
De stemmingswisselingen kunnen af en toe optreden, met periodes van een normale stemming tussendoor, maar ook snel achter elkaar. Snelle en wisselende op elkaar volgende vormen van stemmingen heet “rapid cycling”.
Deze stoornis openbaart zich vaak voor het eerst tussen de 15- en 25-jarige leeftijd.
In de volksmond spreekt men van een “manisch-depressieve stoornis (MDS)”, een term van de Duitse psychiater Emil Kraepelin. De term bipolair werd in 1953 voor het eerste gebruikt door Karl Kleist. Deze term benadrukt de tweepoligheid van de ziekte: van tijd tot tijd extreem uitgelaten of juist extreem neerslachtig.
s.
Borderline
Borderline is een persoonlijkheidsstoornis. Het is een psychische aandoening waarbij je te maken hebt met angst, depressiviteit en in de war zijn. Ooit is de term borderline bedacht als ‘grens’ tussen neurose en psychose, maar dit klopt niet. Borderline heeft wel wat symptomen van neurose en psychose, maar verschilt er in veel opzichten ook van.
Oorzaak van Borderline
Het is nooit bewezen dat iedere borderlinepatiënt iets traumatisch meegemaakt heeft in zijn vroege jeugd. Maar een hoog percentage meldt wel dat ze bijvoorbeeld zijn afgestaan voor adoptie, emotioneel verwaarloosd, mishandeld of seksueel misbruikt zijn. Verder zijn er aanwijzingen dat erfelijkheid mogelijk een rol speelt. Borderline is mogelijk een gevolg van andere psychische problemen. Het zou bijvoorbeeld voorkomen bij mensen die zich erg moeilijk kunnen hechten. Dat komt vaak door een negatief beeld van zichzelf en naasten, waardoor ze moeite hebben lange intieme relaties te onderhouden. Borderline ontstaat misschien ook bij mensen die moeite hebben met de onpersoonlijke manier waarop de huidige maatschappij in elkaar steekt: ze voelen zich overgeleverd aan zichzelf en zijn bang voor de buitenwereld. Ook een biologische stoornis zou de oorzaak kunnen zijn van borderline: een stoornis in de serotonine-huishouding. Serotonine is een hormoon dat zorgt voor prettige gevoelens.
Symptomen
Basiskenmerken van borderline zijn impulsiviteit en emotionele instabiliteit. Als je borderline hebt gedraag je je erg impulsief en overdenk je de gevolgen van impulsieve daden niet of te laat. Die impulsiviteit kan extreme vormen aannemen en zich uiten in criminaliteit en verslaving. Daardoor hebben veel borderlinepatiënten neigingen tot overmatig alcohol-, drugs- of medicijngebruik, geldverkwisting, wisselende seksuele contacten en roekeloos autorijden. Eetstoornissen als boulimia en anorexia komen ook voor. In extreme gevallen treden bij borderline psychotische verschijnselen op: het horen van stemmen, zien van beelden, overmatige achterdocht en in de war zijn. Dit kan een aantal uren tot enkele dagen duren.
Stemmingswisselingen
Als borderlinepatiënt heb je vaak last van stemmingswisselingen. Je kan ineens kwaad worden en van het ene op het andere moment heel somber of heel vrolijk zijn. Maar zelden voel je je lang achtereen tevreden. Vaak klaagt een borderlinepatiënt over leegte, verveling en zelfmoordgedachten. Sommigen verwonden zichzelf opzettelijk; ze reageren spanning op die manier af op hun lichaam. Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in krassen of snijden in de huid, zichzelf verbranden met een sigaret of zelfs in zelfmoordpogingen.
Automutilatie
Automutilatie is het woord voor zelfbeschadiging of zelfverminking, zoals gebruikt in de geneeskunde in het algemeen en in de psychiatrie en de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap in het bijzonder.
De ernst varieert van nauwelijks bemerkbaar (b.v. zich de huid openkrabben bij jeuk) tot gedrag dat leidt tot doofheid, blindheid, amputatie van hele ledematen of de dood. Zelfdoding is nadrukkelijk geen doel bij automutilatie.
Soms is het doel van automutilatie het zichzelf opzettelijk pijn doen. Dit kan op allerlei manieren plaatsvinden zoals in de eigen huid krassen of snijden (deze manieren worden het meest gebruikt), schaven, branden, slaan, haren uit trekken, met het hoofd tegen de muren bonken, zichzelf schoppen of zelfs in extreme gevallen, giftige middelen drinken of botten breken.
Automutilatie is vaak een symptoom van een psychiatrische aandoening zoals een borderline- persoonlijkheidsstoornis, maar dit is niet altijd het geval. De wijze waarop automutilatie plaatsvindt kan meer duidelijkheid geven over de achterliggende redenen. Vaak geldt voor alle vormen van automutilatie, dat zolang deze oorzaak niet is achterhaald, het gedrag blijft bestaan. Toch bestaat er ook zoiets als “restgedrag”. Dit is een mildere vorm van automutilatie, die optreedt uit gewoonte.
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom iemand automutileert:
- zichzelf willen straffen;
- het kwijt raken van spanningen;
- het omzetten van geestelijke pijn naar lichamelijke pijn;
- het gebruiken van pijn om andere (onaangename) zaken te vergeten;
- bewust of onbewust je omgeving manipuleren;
- als onderdeel van initiatieriten bij sommige volkeren;
- om te bewijzen dat je tegen pijn kunt;
- om jezelf een machtsgevoel geven doordat je zelf kan bepalen wanneer je pijn voelt en wanneer niet;
- om het lege gevoel van binnen op te vullen;
- om gevoelens te uiten die niet op een andere manier geuit kunnen worden;
- uit zelfbescherming, dus om erger te voorkomen;
- als uiting van agressie, de patiënt wordt er rustig van;
- als minachting van het eigen lichaam;
- bij depressiviteit.
Mensen die automutileren kunnen hier moeilijk mee stoppen. Bij het pijnigen van het eigen lichaam komt het verslavende hormoon endorfine vrij. Endorfine is een natuurlijke pijnstiller maar kan ook zorgen voor een gevoel van geluk of euforie. De gewoonte om te automutileren ontstaat vaak geleidelijk en is moeilijk te doorbreken. Deskundige hulpverlening bij dit probleem is sterk aan te raden, maar het is niet altijd mogelijk degene die automutileert te bewegen deze hulp te aanvaarden. Het ontwikkelen van een geestelijke verslaving komt vaak voor bij automutilisten. De drang tot automutilatie wordt getriggerd door de lichamelijke verslaving aan endorfine maar ook vooral door geestelijke verslaving aan emoties die worden opgewekt of worden onderdrukt tijdens de automutilatie. De emoties waaraan de persoon is verslaafd staan in het algemeen in verband met een (mogelijk aanwezige) psychische stoornis.
Automutilatie in boeken en films:
Boeken:
– Ik ook van jou: Ronald Giphart
– Stuk: Judith Visser
– Mijn zwarte ziel: Vrank Post
Films:
– Ik ook van jou
– Secretary
Depersonalisatie
Depersonalisatie is een vorm van jezelf afsluiten, omdat je met je psychisch zieke ouder(s) in heel veel ellende hebt verkeerd of nog verkeert. De enige weg, die er voor jou dan overbleef om als het ware te kunnen overleven, was, jezelf af te sluiten voor bijvoorbeeld paniek, of angst. Je treedt als het ware even buiten je bewustzijn. Je denkt of voelt dan niets en handelt op de automatische piloot. Het is zelfs zo, dat je je later vaak ook niet meer kunt herinneren wat er precies is gebeurd. Depersonalisatie is een beschermingsmechanisme, dus een manier om te overleven.
Het kan ook zo zijn, dat de depersonalisatie chronisch gaat worden. Als bijvoorbeeld de angst- situatie zo lang duurt dat jij jezelf moet blijven afsluiten, raken jouw hersenen gewend aan dit mechanisme en kun je dus niet meer anders. Je stofwisseling heeft zich dan aangepast, waardoor je dus gedepersonaliseerd blijft.
Deze depersonalisatie zou chronisch kunnen worden als je bijvoorbeeld, zoals wij met psychisch zieke ouders geleefd hebt of nog steeds leeft. Doordat jij jezelf als het ware onzichtbaar maakte, werd de mogelijkheid geopend om jezelf in te gaan beelden dat je er niet was, dat het allemaal niet gebeurde of gewoon helemaal niet bestond. Op een gegeven moment voel je helemaal niets meer, zelfs geen pijn of verdriet.
Paranoia
Geestelijke stoornis waarbij iemand zich dingen inbeeldt, bijvoorbeeld dat hij in de gaten wordt gehouden en belaagd
Dysthyme stoornis
De dysthyme stoornis of dysthymie is een psychische aandoening, een lichte vorm van depressie die zich kenmerkt door een gebrek aan plezier en genoegen in het leven en die minimaal twee jaar duurt. In het DSM-IV is de aandoening ingedeeld bij de stemmingsstoornissen. Het verschil met klinische depressie ligt voornamelijk in de intensiteit van de symptomen. Iemand met dysthymie is wel in staat sociaal en maatschappelijk te functioneren, maar de levenslust ontbreekt hierbij. De aandoening duurt ook langer dan een zwaar depressieve episode. De omgeving van dysthymiepatiënten ervaart hen vaak als somber, zuur of humorloos, wat tot een sociaal isolement kan leiden.
Dysthymiepatiënten zijn bij stress of schokkende ervaringen vatbaarder voor klinische depressie dan anderen. Als depressie zich naast dysthymie voordoet, spreekt men wel van een dubbele depressie.
Het DSM-IV geeft de volgende criteria voor de dysthyme stoornis:
A. Gedeprimeerde stemming gedurende het grootste deel van de dag en op de meeste dagen, wat blijkt uit een subjectieve visie of waarneming van anderen gedurende een periode van minimaal twee jaar. Nota bene: bij kinderen en adolescenten kan de stemming geprikkeld zijn en is de duur minimaal een jaar.
B. Tijdens de gedeprimeerde stemming twee of meer van de volgende criteria:
Slechte eetlust of te veel eten
Insomnia of hypersomnia
Weinig energie of uitputting
Lage eigenwaarde
Laag concentratievermogen of moeite met het nemen van beslissingen
Gevoelens van hopeloosheid
C. Gedurende de periode van twee jaar (een jaar voor kinderen en adolescenten) is er geen periode van twee maanden of meer geweest waarin de persoon geen van de symptomen onder A en B heeft gehad.
D. Er is geen klinische depressie opgetreden gedurende de eerste twee jaar van de stoornis (een jaar voor kinderen en adolescenten). De aandoening is dus niet beter te verklaren door klinische depressie of klinische depressie in gedeeltelijke remissie. Nota bene: er mag een eerdere depressieve episode zijn geweest als er tenminste sprake is geweest van volledige remissie (geen indicaties of symptomen gedurende twee maanden) voordat de dysthymie zich heeft ontwikkeld. Verder kunnen er na de eerste twee jaar van dysthymie (een jaar bij kinderen en adolescenten) op de voorgrond tredende episoden van klinische depressie zijn, waardoor beide diagnoses gesteld kunnen worden als is voldaan aan de criteria voor een langdurige depressieve episode.
E. Er is nooit sprake geweest van een manische episode, gemengde episode of hypomane episode en er is nooit voldaan aan de criteria voor de cyclothyme stoornis.
F. De stoornis treedt niet uitsluitend op tijdens het verloop van een chronische psychotische stoornis, bijvoorbeeld schizofrenie of een waanstoornis.
G. De symptomen zijn geen direct gevolg van de inname van een substantie (bijvoorbeeld drugs of medicijnen) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld een aandoening van de schildklier).
H. De symptomen veroorzaken klinisch duidelijk lijden of problemen in de sociale omgang, op het werk of op andere belangrijke terreinen.
Dissociatieve Identiteitsstoornis
Een dissociatieve identiteitsstoornis, voorheen bekend als meervoudige persoonlijkheidsstoornis , is een aandoening waarbij twee of meer identiteiten of persoonlijkheden afwisselend de leiding over het gedrag hebben en waarbij amnesie optreedt. Een dissociatieve identiteitsstoornis is een ernstige, chronische en mogelijk invaliderende of dodelijke aandoening. Het onvermogen van sommige persoonlijkheden (alters) om zich belangrijke persoonlijke informatie te herinneren (amnesie) wordt gecombineerd met een gelijktijdig bewustzijn van informatie door de andere persoonlijkheden. Sommige alters lijken elkaar te kennen en op elkaar te reageren in een ingewikkelde innerlijke wereld. Zo kan alter A zich bewust zijn van alter B en weten wat B doet, alsof hij B’s gedrag observeert. Alter B is zich al dan niet bewust van alter A. Andere alters kunnen zich al dan niet bewust zijn van alter B en andersom. Mensen met deze aandoening doen vaak een poging tot zelfmoord (suïcide). Men neemt aan dat zij eerder tot zelfmoord overgaan, dan mensen met een andere psychische aandoening. De dissociatieve identiteitsstoornis lijkt een psychische aandoening te zijn die nogal vaak voorkomt. Deze stoornis komt voor bij 3 tot 4% van de patiënten die worden opgenomen voor andere psychiatrische problemen en bij een vrij grote minderheid van patiënten in ontwenningsklinieken. Grotere alertheid op de aandoening heeft er toe geleid dat deze de laatste jaren vaker is gediagnosticeerd. Kennis van de gevolgen van kindermishandeling en verbeterde diagnostische methoden hebben eveneens geleid tot meer diagnoses van dissociatieve identiteitsstoornis. Hoewel sommige deskundigen van mening zijn dat de toename van het aantal meldingen van deze aandoening wordt veroorzaakt door de invloed van artsen op suggestibele patiënten, is er geen bewijs voor deze opvatting. Een dissociatieve identiteitsstoornis lijkt te worden veroorzaakt door de wisselwerking van verscheidene factoren:
overweldigende stress, zoals emotionele of lichamelijke mishandeling in de vroege jeugd;
een vermogen om herinneringen, waarnemingen of identiteit los te koppelen van het bewustzijn (dissociatief vermogen);
abnormale ontwikkeling voordat een totaalbeeld van zichzelf en anderen kan worden vastgelegd;
onvoldoende bescherming en verzorging in de jeugd.
Voor de menselijke ontwikkeling is het noodzakelijk, dat kinderen ingewikkelde en verschillende soorten informatie en ervaringen kunnen integreren. Naarmate kinderen leren een samenhangende, complexe identiteit te verwerven, doorlopen ze fasen, waarin verschillende inzichten en emoties gescheiden worden gehouden. Deze verschillende inzichten kunnen ze gebruiken om afzonderlijke persoonlijkheden te ontwikkelen. Niet ieder kind dat wordt mishandeld of dat een ingrijpend verlies of trauma te verwerken krijgt, heeft echter het vermogen meervoudige persoonlijkheden te ontwikkelen.
Degenen die dat wel hebben, beschikken ook over normale manieren van verwerking. Het merendeel van deze kwetsbare kinderen wordt voldoende beschermd en getroost door volwassenen, zodat bij hen geen dissociatieve identiteitsstoornis ontstaat.
Dissociatieve Identiteitsstoornis en kindermishandeling: een verband
Het merendeel (97 tot 98%) van de volwassenen met een dissociatieve identiteitsstoornis geeft aan tijdens hun kindertijd te zijn mishandeld. Bij 85% van de volwassenen en 95% van de kinderen en adolescenten met een dissociatieve identiteitsstoornis kan mishandeling worden aangetoond.
Hoewel kindermishandeling een belangrijke oorzaak is van een dissociatieve identiteitsstoornis, wil dat niet zeggen dat alle specifieke meldingen van mishandeling ook werkelijk hebben plaats gevonden. Sommige aspecten van een aantal beschreven ervaringen zijn duidelijk niet betrouwbaar. Sommige patiënten waren niet mishandeld maar hadden wel een groot verlies op jonge leeftijd, zoals de dood van een ouder, een ernstige somatische aandoening of een andere bijzonder stressvolle ervaring meegemaakt. Patiënten met een dissociatieve identiteitsstoornis ervaren vaak een hele reeks symptomen. Deze kunnen lijken op die van andere psychiatrische aandoeningen, zoals angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, schizofrene stoornissen en stemmingsstoornissen, maar ook op epileptische aanvallen. De meeste mensen met een dissociatieve identiteitsstoornis vertonen symptomen van depressie, angst (ademhalingsmoeilijkheden, snelle hartslag, hartkloppingen), fobieën, paniekaanvallen, seksuele dysfunctie, eetstoornissen, posttraumatische stressstoornis en symptomen, die lijken op die van somatische aandoeningen. Zelfmoord kan hen hevig bezighouden en pogingen daartoe komen vaak voor, evenals episoden van zelfverminking. Veel mensen met een dissociatieve identiteitsstoornis raken op enig moment in hun leven verslaafd aan drugs of alcohol. De afwisseling van de alters en het zich niet bewust zijn van dit gedrag in de andere alters maakt iemands leven vaak chaotisch. Doordat de alters vaak op elkaar reageren, wordt vaak melding gemaakt van de stemmen van de andere alters en van innerlijke gesprekken. Dit is een vorm van hallucinatie.
Verscheidene kenmerken zijn kenmerkend voor een dissociatieve identiteitsstoornis:
verschillende symptomen die zich in verschillende perioden voordoen;
een wisselend vermogen om te functioneren, variërend van zich goed redden op het werk of thuis, tot invalide worden;
zware hoofdpijn of andere lichamelijke pijn;
vervorming van tijdsbesef, hiaten in de tijdsbeleving en amnesie;
depersonalisatie en derealisatie: het gevoel dat men van zichzelf is gescheiden en dat de omgeving onwerkelijk overkomt.
Patiënten met een dissociatieve identiteitsstoornis horen vaak van anderen over de dingen, die ze hebben gedaan, maar herinneren zich daar zelf niets van. Anderen kunnen ook veranderingen in iemands gedrag opmerken, die ze zichzelf niet herinneren. Patiënten kunnen voorwerpen, produkten of handschriften ontdekken, die ze niet kunnen verklaren of niet herkennen. Vaak verwijzen ze naar zichzelf als naar ‘wij’, ‘hij’ of ‘zij’. Terwijl de meeste mensen zich niet veel herinneren van de eerste drie tot vijf jaar van hun leven, kunnen mensen met dissociatieve identiteitsstoornis zich daarbij niet veel herinneren van gebeurtenissen tussen de zes en elf jaar.
Bij een kenmerkend verloop hebben mensen met een dissociatieve identiteitsstoornis vaak een voorgeschiedenis van drie of meer verschillende psychiatrische diagnoses, waarbij ze niet reageerden op behandeling. Ze houden zich erg bezig met zaken op het gebied van zelfbeheersing en op het gebied van kontrole over anderen.
Om een dissociatieve identiteitsstoornis te diagnosticeren, voert een arts een grondig medisch en psychiatrisch onderzoek uit, waarbij hij in het bijzonder informeert naar dissociatieve ervaringen. Er zijn gesprekstechnieken ontwikkeld om artsen te helpen de aandoening vast te stellen. Een arts kan ook gedurende langere tijd gesprekken voeren met een patiënt en hem vragen in de perioden tussen de gesprekken een dagboek bij te houden. Met behulp van hypnose of door het toedienen van bepaalde geneesmiddelen kan hij gesprekken voeren om de alters te bereiken. Door deze maatregelen neemt de kans toe dat de patiënt tijdens de beoordeling van de ene op de andere alter overschakelt. Artsen halen steeds meer verschillende alters naar boven door te vragen of ze met dat deel van de geest kunnen spreken, dat betrokken was bij een bepaald gedrag. Het kan hierbij gaan om gedrag dat de patiënt zich niet meer herinnert of dat hij eerder heeft ervaren als een soort toeschouwer dan dat hij het werkelijk heeft beleefd (alsof de ervaring onwezenlijk of onwerkelijk was).
Een dissociatieve identiteitsstoornis vereist psychotherapie, gewoonlijk vergemakkelijkt met behulp van hypnose. Symptomen kunnen spontaan opkomen en verdwijnen, maar de aandoening gaat niet vanzelf over. Medicatie kan een aantal specifieke symptomen verlichten maar kan de aandoening zelf niet verhelpen. Behandeling is vaak zwaar en emotioneel pijnlijk. De persoon kan vele emotionele crises beleven door de handelingen van de alters en door de wanhoop die kan ontstaan doordat traumatische herinneringen bovenkomen tijdens de therapie.
Vaak zijn verscheidene psychiatrische opnamen nodig om iemand door moeilijke perioden heen te helpen en om bijzonder pijnlijke herinneringen te verwerken. De arts gebruikt vaak hypnose om de alters naar boven te halen of toegang tot hen te krijgen, communicatie tussen hen te bevorderen, hen te stabiliseren en te integreren.
Hypnose wordt ook toegepast om pijnlijke invloed van traumatische herinneringen te verminderen. Gewoonlijk zijn twee of meer psycho-therapiesessies per week nodig gedurende minimaal drie tot zes jaar. De sessies hebben als doel de alters tot een enkele persoonlijkheid te integreren of om een harmonieuze interactie tussen de alters te bewerkstellingen, zodat iemand zonder symptomen kan functioneren.
In de ideale situatie vindt integratie van alters plaats, maar dit is niet voor iedereen met deze aandoening mogelijk. Bezoeken aan de therapeut worden geleidelijk aan verminderd, maar zelden beëindigd. Patiënten gaan vaak rekenen op hun therapeut voor hulp bij psychische zaken, net zoals ze van tijd tot tijd rekenen op hulp van hun huisarts. De prognose voor mensen met een dissociatieve identiteitsstoornis hangt af van de symptomen en kenmerken. Sommigen vertonen vooral dissociatieve symptomen en posttraumatische kenmerken. Dat wil zeggen dat ze, naast hun problemen met identiteit en geheugen, angstig zijn met betrekking tot traumatische ervaringen en de herbeleving ervan en de herinnering eraan. Ze functioneren over het algemeen goed en herstellen bij behandeling volledig. Anderen hebben ernstige bijkomende psychiatrische aandoeningen als persoonlijkheidsstoornissen, stemmingsstoornissen, eetstoornissen en alcohol- of drugsverslaving.
Hun problemen verminderen langzamer en behandeling kan óf minder succesvol zijn óf langer duren en meer worden gekenmerkt door crises. Tenslotte vertonen sommige niet alleen andere ernstige psychische problemen maar blijven ook nauw betrokken bij degenen die hen zouden hebben mishandeld. Behandeling is vaak langdurig en ongeordend en is meer gericht op de vermindering en verlichting van symptomen dan op het bereiken van integratie. Soms gaat zelfs een patiënt met een ongunstige prognose met therapie voldoende vooruit om zich door de stoornis heen te werken en grote vorderingen te maken op weg naar herstel.